Herinneringen
aan Berlicum. Mijn nieuw missieprentje Berlicum (Balkum), 1951. Thuis luisteren mijn ouders af en toe gespannen naar de radio. Er gebeuren in een heel ver land al een tijd lang belangrijke dingen die ik als kleuter niet kan plaatsen. Mijn vader moppert zo nu en dan: "Ja, ja, politie? Ze houden ons voor de gek. Het is daar gewoon oorlog". Het hoe en waarom ontgaat me. Oorlog, dat is heel erg en iets om bang voor te zijn. Het was hier ook ooit oorlog geweest, maar dan wel héél erg lang geleden. Op de bewaarschool, deelt zuster Donatio, tegen inlevering van zilverpapier, missieprentjes uit met daarop bruine of zwarte kindertjes in
gescheurde kleren en op blote voeten. Ze had gisteren verhaald van warme landen en arme
sloebertjes die weinig te eten krijgen en hoognodig Jezus moeten leren kennen.
Daar moest wat aan gebeuren en daar wist ze wel wat op. Dus hadden we op haar
verzoek onderweg zilverpapier en capsules
van melkflessen voor de missie geraapt en dragen die nu trots af aan de zuster.
Ze moppert wel een beetje omdat er teveel viezigheid aan kleeft. Op Beekveld haal ik twee wandelende slanke vrouwen in. Ze dragen mooi gekleurde doeken tot op de grond, netjes gewikkeld om hun ranke lijf en hoofd. Hun bewegingen zijn sierlijk en ze lopen met korte stapjes, bijna alsof ze zweven. Bij het lopen zwaaien ze hun schouders niet van links naar rechts, zoals sommige boerenmensen in ons dorp wel doen. Een beetje verlegen klepper ik hen, op mijn klompen, voorbij en durf niet om te kijken. "Dag jongen, kom eens terug.”, klinkt het plots vriendelijk achter me. Mijn deuntje verstomt en ik ben gedwongen me om te draaien. Ik schrik. Ik had nog nooit bruine mensen in het écht gezien. In het grauwe bladloze jaargetij vloekt onze naar kuilvoer ruikende omgeving met deze kleurig geklede dames, die even mooi zijn als ons Mariabeeld thuis. "Verkopen de boeren hier ook maïs?” Verlegen trek ik een vragend gezicht. "Maïs om te eten, já", klink het met een langgerekt en melodieus já. Van verbazing weet ik niet zo gauw een antwoord. Gedachten tuimelen over elkaar. Mijn vader had wel eens maïs gezaaid voor de kippen. Maar de zomer was niet goed genoeg en dus rijpten de kolven niet. Deze bruine vrouwen komen natuurlijk uit een ver warm missieland. Alle missieprentjes en verhalen gaan over bruine of zwarte mensen in een ver zonnig land. Daar groeien bananen en dus zal er ook wel maïs groeien. Er is daar weinig te eten, dus geven ze de maïs niet aan de kippen, maar eten die zelf op. "Nee, maïs wil hier niet goed groeien”, stamel ik, "Het is hier veel te koud". De fijnbesneden gezichten staan plots vol teleurstelling en onbegrip. Na een korte stilte zeg ik netjes "Houdoe" en loop beduusd met versnelde pas verder. Eventjes nog voel ik twee paar vragende ogen in mijn rug priemen. Zijn ze dit dan? De Ambonezen waarvan mijn
kletsgrage Vughtse tante had verteld: De volgende ochtend klepper ik fluitend naar de bewaarschool. Van achter Hotel de Gouden Leeuw loopt een jong meisje in dezelfde richting. Óók bruin. Een jaar ouder dan ik, schat ik, dus al op de grote school. Ze heeft een knap ovaal gezicht, gitzwart haar en donkere ogen. Brandschoon, keurig gekleed en op mooie schoenen. Jokken die missieprentjes misschien met hun arme halfblote bruine kindertjes in gescheurde kleren en op blote voeten? Het meisje loopt ook een beetje zwevend. Ik voel het gewoon, ze hoort natuurlijk bij die Mariavrouwen. Uit nieuwsgierigheid loop ik met haar mee. Een beetje verlegen, dat wel, omdat ze ouder is dan ik, erg mooi én bruin. Ik moet nu wel wat zinnigs en aardigs vragen. "Vind je het niet erg koud hier”? Ja, dat vindt ze wel. Bij hen in dat verre land is het veel warmer. Haar stem klinkt melodieus, een beetje zoals van mijn nichtjes die in Limburg wonen. Ze praat verder wel heel erg deftig, zoals op de radio bij “Kleutertje luister” en ik probeer dat nu ook te doen. Haar gezelschap bevalt me. "Jullie eten zeker veel bananen?" Ze reageert plots erg boos. Ik begrijp dat ik iets verkeerds heb gezegd, maar ik weet écht niet waarom. Bananen, die zijn toch heel erg lekker. Een soort gebakje op zichzelf. Ze worden bij ons thuis alleen gegeten als je ziek bent en dan nog onder de jaloerse blikken van je broertjes en zusjes. Ik probeer te redden wat er te redden valt. "Bij jullie is het toch warm? Daar groeien de bananen toch zomaar voor iedereen gewoon langs de weg? Nou bij ons niet. En ook geen maïs, want dat lukt niet zo goed. Veel te koud, hier". Ik win enig vertrouwen terug en vervolg mijn vraag en antwoord spel tot zij afslaat bij de grote-meisjesschool. "Houdoe" roep ik haar nog na, maar ze kijkt nog slechts even met een vragende blik over haar schouder. Na school spreek ik af met het zoontje van de hotelhouder om bij hem te spelen. Die bruine mensen wonen tijdelijk bij hen boven op kamers, vertelt hij. Misschien komen ze wel met ons beneden in de tuin spelen. Dat gebeurt dus niet. Vaak heb ik gehoopt dat meisje nog eens tegen te komen, mijn tropische verrassing aan het eind van mijn Balkumse kleutertijd, mijn nieuw missieprentje dat mij deed stoppen zilverpapier te rapen. andere herinneringen aan Berlicum: Extra trefwoorden: historie, historisch, Kuijpers, geschiedenis, 1951,
1952, 1953, 1954, 1955, 1956, kinderen, molukkers,
ontwikkelingsland, armoede, armoe, lagere school,
schoolkinderen, Den Bosch, Middelrode,
Rosmalen, Den dungen, Heeswijk, Kuipers, Leo
Kuijpers, kind, jeugd, jongeren, verleden tijd, Indonesië, Nederlands Indië,
Molukken. |