Herinneringen
aan Berlicum. De
laatste haan Berlicum, eind jaren vijftig. Wij keuterboerden op Beekveld. Met ons twaalven hadden we genoeg te eten, dát wel. Grasland, voederbieten, haver, gerst, rogge, aardappelen, knolgroen, een groententuin. Van alles wat, versnipperd over perceeltjes van meestal minder dan een halve hectare. Vijf tot acht melkkoeien, een paar kalveren, zeven fokzeugen met biggen, een slachtvarken, een paard en een geit. En niet te vergeten: legkippen. De kuikens werden aangeleverd in kartonnen dozen met ronde gaatjes. Er was een warme ronde ruimte voorbereid, met een straalkachel erboven onder een groot metalen scherm. Weckflessen gevuld met water werden ondersteboven geplaatst op een schoteltje met een wasknijper ertussen. Het laagje water werd vanzelf met een klokkend geluid vanuit de fles bijgevuld wanneer de kuikens ervan dronken. Als kind vergaapten we ons aan die gele friemelende wezentjes, die oranje-rood verkleurden wanneer ze zich onder de straalkachel begaven. Hun warme lucht rook naar eierkoek. Dit werden onze nieuwe legkippen. Maar er zaten bij toeval altijd ook wat haantjes tussen. Die vielen al gauw op omdat hun kammetjes eerder rood werden. We deden ons best om na een aantal dagen al te tellen hoeveel haantjes er waren. "Een haan is pas echt lekker als ie een keer getreden heeft", werd gezegd. De eerste haan werd daarom pas geslacht zodra er eentje begon te kraaien. Met de tijd werden de hanen geringer in aantal, maar wel steeds gróter. De veren van hun staart, vleugels en nek verkleurden gaandeweg van wit naar glanzend goudgeel. Bijna schennis om zo'n sierlijke nek door te kappen met een boerenhiep*. Naarmate het dier groter en trotser werd, werd ook zijn vlees meer violet-roze en nóg smakelijker. Op het laatst proefde je in zo'n vlezige haan dan ook je communiefeest, je verjaardag en de tot meeëten genodigde visite. In de zesde klas kreeg een tiental kinderen bijles van het hoofd der school. Ze werden voorbereid om naar de mulo of hoger te gaan. Ze kregen wat natuurkunde, een snufje wiskunde én franse les (papa fume une pipe, le chat est sur le piano). Dat gaf een voorsprong, zei men. Zo'n bijles duurde een uur en kostte een kwartje. Ook ik was uitverkoren. Voordat de eerste les begon werd ik apart genomen. "Dat kwartje mag jij niet betalen. Doe maar net of je het toch in dat busje stopt". En zo gebeurde het ook, een schooljaar lang. Ik moest het als kind al leren. Zo'n grote haan vangen. In het schemerdonker, want dan zaten ze op de roest en zagen ze niet goed. Langzaam er naar toe, in één keer bij z'n poten grijpen, vleugeltippen erbij nemen, kop afhakken, huid afstropen, ingewanden eruit (niet stuk trekken!), gele poten eraf, vleugeltippen eraf, maagje opensnijden en het binnenste vlies afpellen, lever van de galblaas ontdoen (niet stuk knijpen!) en het hartje van de longen scheiden. Alles even goed afspoelen. Lever, maag en hartje terug in de borstholte. Panklaar in een kwartiertje. Zo ook tegen het einde van dat
schooljaar. De laatste, een joekel van een haan. Toen ik er mee
klaar was deed mijn vader het geofferde dier in een papieren
meelzak van de CHV**. Narus van Balkum Andere herinneringen aan
Berlicum: * Een hiep is een grof kapmes. Dat wordt schillen eten Berlicum, Norbertusschool, 1953. In de eerste klas van de jongensschool deelde meester van Berkel dunne bruine boekjes uit. Ons eerste rapport. De spanning onder de kinderen was hoog, want niemand wist zijn eigen talenten te schatten bij zo'n eerste rapport. Zaterdag was het en dus hadden we 's middags vrij. Onderweg naar huis loeide het BB-alarm. Eerst warm eten en dan ging mijn vader met paard en platte wagen het dorp in om huis aan huis de schillen op te halen. We werden daar op school wel een beetje mee geplaagd. Maar wij kinderen vochten thuis om mee te mogen. Er was op de bok, naast mijn vader, maar plaats voor twee kinderen. Ik maakte een meer dan gemiddelde kans, want mijn vader vond mij groot genoeg om het paard te mennen. Ons paard 'Pandona' kende zelf de route en wist precies bij welk huis hij halt moest houden. Alleen in de bochten moest je bijsturen, want een vierwielige wagen neemt de bocht altijd korter dan het paard zelf en dat snapte Pandona niet. "Opletten dat hij niet van de heggen vreet als ie stilstaat, want sommige mensen zijn gevoelig en de heggen soms giftig", wist mijn vader. Met een grote wilgentenen mand aan de hand liep hij naar de voordeur of achterom. Soms moest hij aanbellen of kloppen, maar meestal stonden de schillen klaar in een mandje. Hij leegde de inhoud in zijn eigen mand om vervolgens naar het volgende adres te lopen. Wanneer de grote mand vol was, of het te ver lopen was naar het volgende adres, kieperde hij het verzamelde op de wagen en hield het geheel afgedekt met een zeil. "Tegen de regen, de vliegen en het oog van het kerkgaand volk", zei hij. Een politieagent hield ons daarom op een dag aan, toen hij het kantoortje van de Boerenleenbank aan de Sassenheimseweg moest bewaken, omdat de 'Zwarte Ruiter' was ontsnapt. "Wat hebt u onder dat zeil?" vroeg de verveelde agent. "De Zwarte Ruiter natuurlijk!", antwoordde mijn vader. "Sla dat zeil eens terug!" commandeerde de jonge agent mijn vader op de bok. "Gij wilt kijken en nie ik", zei mijn vader, "dus doe het zelf maar, als ge tenminste durft!". Toen de verbaasde agent even aarzelde gaf mijn vader mij een knipoog en zei "Voerman! Vooruit!" Dat deed ik. "Niet omkijken", voegde mijn vader toe. Aardappelschillen, appelschillen, restanten groente en fruit en oud brood. Allemaal geschikt als veevoer. We hielden er als schillenboer ook een ruim assortiment bestek en allerlei prullaria aan over. Voorwerpen verdwaald in het schillenmandje bleven keurig in de voerbak liggen wanneer de schillen waren opgegeten. Bij de volgende ronde werd het gevondene huis aan huis getoond en als het na een ronde van "niemand" was mochten we het houden. Volgens een stilzwijgende afspraak werden nog goed eetbare zaken, vaak krentenbrood, in een papieren zakje aangeboden. Op sommige adressen was het zelfs vaste prik. Kennelijk was dat bestemd voor ons kinderen en daarvan hadden we er thuis tien. En dus aten we op de bok ruimschoots van het krentenbrood en andere lekkernijen, voordat we thuis waren. "Als je vader dit rapport ziet wordt het een week lang schillen eten", zei meester van Berkel toen hij mijn rapport overhandigde. Grote pret in de klas. Hij schrok van zijn eigen uitlating en kleurde rood. Ik ook en keek verschrikt in mijn rapport. "Grapje" piepte ik verlegen. "Heel nuttig werk van je vader, anders wordt alles maar weggegooid", redde de meester zichzelf en mij. En dus ging ik 's middags weer eervol op de bok voor een nieuwe 'nuttige' ronde. Narus van Balkum Extra
trefwoorden:anekdote anekdotes armoe armoede basisschool
biografie biografisch boer boerderij boeren Brabant Cees Kuijpers
de Aa de Run Den dungen dienstverlening dorp dorpen dorpsleven
educatie opvoeding gemengd bedrijf gemengde bedrijven
geschiedenis gezin gezinsleven gift giften historie historisch
Hoogstraat hulp Kees Kuijpers kerk kinderen korte verhalen
Kuipers Kuypers lagere school landbouw Leo Kuijpers onderwijzer
leraar les lesgeven lessen meester Meierij Middelrode moeder
Noord-Brabant Norbertus onderwijs onderwijzer opvoeden opvoeding
overlevering parochie pluimvee proza salaris samenleving
schoolbestuur schoolmeester 's-Hertogenbosch slacht slachten
sociaal sociale student studeren studie veeteelt Verdonk verhaal
verhaaltjes vertelling voeding wederopbouw welvaart 1956 1957
1958 1959 1960 |